Betekenis iemand dwarsbomen

Vervoegingen: heeft gedwarsboomd () zorgen dat iemand niet kan doen wat hij wil doen Voorbeeld: 'de plannen van het bestuur dwarsbomen' Synoniem: tegenwerken Synoniemen: dwarsliggen tegenwerken 5 definities. Iemand dwarsbomen iemand in zijn ondernemingen tegenwerken, hem beletten iets te volvoeren. Eig. een boom dwars over de weg leggen om de doorgang te verhinderen, dus de weg versperren (d.i. met een spar afsluiten). Betekenis iemand dwarsbomen Betekenis: • Iemand se planne verydel; moeilikheid in die weg lê; in die wiele ry. Gebruik: • Wie is dit wat u bedoelinge wou dwarsboom sonder dat hy die insig gehad het? [Job ] Sinoniem: • befoeter • fnuik • kelder • kortwiek • strem • teenwerk • teëwerk Vertaling: Engels: to counteract, obstruct, thwart Nederlands.

Tegenwerken

(Translation of tegenwerken from the PASSWORD Dutch–English Dictionary © K Dictionaries Ltd). gen·wer·ken Vervoegingen: werkte tegen ( enkelv.) Vervoegingen: heeft tegengewerkt () ervoor zorgen dat iemand niet kan doen wat hij of zij wil Voorbeelden: 'De overheid heeft de varkenshouderij jarenlang tegenwerkt.', 'In plaats van samen te w.

Tegenwerken Find all translations of tegenwerken in English like oppose, traverse, foreclosure and many others.

Saboteren

Saboteren 1) Belemmeren uit protest 2) Doen mislukken 3) Kwaadwillig tegenwerken 4) Lawaai maken met klompen 5) Moedwillig belemmeren 6) Moedwillig beschadigen 7) Onklaar maken 8) Opzettelijk tegenwerken 9) Sabotage plegen 10) Tegenwerken. Sabotage is a deliberate action aimed at weakening a polity, government, effort, or organization through subversion, obstruction, demoralization, destabilization. Saboteren saboteren: gerund: saboteren n: present tense past tense; 1st person.

Hinderen

hinderen - English translation of hinderen from Dutch from the dutch-English Dictionary - Cambridge Dictionary. de·ren Vervoegingen: hinderde ( enkelv.) Vervoegingen: heeft gehinderd () lastig of vervelend zijn voor (iets of iemand) Voorbeelden: 'De radio hindert me bij mijn werk.', 'De auto met pech hindert de doorstroming van het verkeer.'. Hinderen From Middle Dutch hinderen, from Old Dutch *hindaron, from Proto-Germanic *hinderōną.

Bemoeilijken

bemoeilijken: gerund: bemoeilijken n: present tense past tense; 1st person. moei·lij·ken Vervoegingen: bemoeilijkte ( enkelv.) Vervoegingen: heeft bemoeilijkt () moeilijk maken Voorbeeld: 'Het slechte weer bemoeilijkt de redding.' Synoniemen: compliceren zwaarder maken zwaarmaken vergemakkelijken (antoniem) 2.

Bemoeilijken bemoeilijken → hamper, handicap, obstruct, impede; Dutch. Detailed Translations for bemoeilijken from Dutch to English. bemoeilijken: bemoeilijken verb (bemoeilijk.