Het afleggen tegen betekenis
Van daaruit ontstond de betekenis 'het niet halen, er niet bestand tegen zijn, het moeten opgeven'. Het is volgens F.A. Stoett eigenlijk het leven afleggen (Latijn: ponere vitam; Engels: to lay down one's life), waarbij afleggen zoveel betekent als 'zich ontdoen van, verliezen'. De bijgedachte was dat het leven gepaard gaat met lijden; de dood. Afleggen , verrichten, volbrengen. Voorbeeld: ‘Ze legde de bezigheid af van een volslagen stalmeid’ Voorbeeld: ‘Tegen dat 't vijf ure wekkerde en hij naar de boer moest, was de bezigheid afgelegd’ 2.(van een lijk) het reinigen en met het doodsgewaad bekleden Voorbeeld: ‘Zouden ze hem nu komen afleggen? ’ 3.(fig.) aflos. Het afleggen tegen betekenis leg·gen (legde af, heeft afgelegd) 1 zich van iets kwijten, iets verrichten: een afstand afleggen; een bezoek afleggen doen; een examen afleggen; een eed afleggen; verantwoording afleggen geven 2 zich ontdoen van: de sluier afleggen (van nonnen) uit het klooster uittreden; zijn trots afleggen 3 in de uitdrukkingen: het afleggen tegen iem.
Niet op kunnen boksen Veel boksers kunnen geen normaal leven meer leiden of niet meer autorijden", zegt De Kerpel. Neuroloog Steven Laureys van de universiteit van Luik weet welke schade klappen op je hoofd je.
Verliezen van
Dutch: verliezen Dutch verb 'verliezen' conjugated. Cite this page. Haar verliezen zou een groot financieel verlies zijn. Losing her would be a huge financial blow. Ik verlies water. I 'm losing water. Verlies van gemeenschap? [ Laughs ] Loss of consortium? Verlies geen tijd. Don 't waste your time. Verlies dat niet. Don 't lose that. Verlies van vrijheden: A loss of freedoms: Werkwoorden A tot (en met) Z.Verliezen van vervoeging van de bedrijvende vorm van verliezen; onbepaalde wijs kort lang; onvoltooid: tegenwoordig: verliezen: te verliezen: toekomend: zullen verliezen: te zullen verliezen: voltooid: tegenwoordig: hebben verloren: te hebben verloren: toekomend: verloren zullen hebben: verloren te zullen hebben: onvoltooid deelwoord voltooid deelwoord.